e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slurpen slobberen: sloebere (Roggel) je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)] III-2-3
smalle weegbree rib: röb (Roggel), røp (Roggel), stoepen: stupǝ (Roggel), weegblad: wē̜gblāt (Roggel) Plantago lanceolata L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in graslanden en wegbermen, met lancetvormige, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopstaande stengel zit een donkerbruin aartje met een geel-wit pluizig kransje. De plant wordt 5 tot 40 cm hoog en bloeit van mei tot de herfst. Veel van de opgegeven benamingen zijn ook in gebruik voor de grote of brede weegbree (zie het lemma Grote Weegbree). Weegbree werd wel gebruikt om zweren te genezen (L 318b, Q 2), vandaar het type zwerenblad; de typen met rib(bel) duiden op de generfde bladeren. Bij lange klaver in L 249: "de smalbladige weegbree, waarvan het zaad dikwijls in het klaverzaad voorkomt". [N 37, 16b; A 46, 5; monogr.] || weegbree, smalle I-5, III-4-3
smele smeelde: šmēljǝ (Roggel) Deschampsia Beauv. In het gebied van het WLD komen van deze grassoort met wijduitstaande aren twee soorten vrij algemeen voor: de ruwe smele (Deschampsia cespitosa (L.) Beauv.) en de hierbij afgebeelde bochtige smele (Deschampsia flexuosa (L.) Trin.) De eerste komt in pollen voor op vochtige gronden en wordt 30 tot 150 cm hoog; de tweede op droge gronden en wordt 30 tot 70 cm hoog. De benamingen slaan in sommige plaatsen speciaal op de halmen. I-5
snauwen, grauwen grauwelen: grauwele (Roggel), grommen: gromme (Roggel) grauwen: Je hoort hem de hele dag snauwen en - [DC 35 (1963)] || snauwen: Je hoort hem de hele dag - en grauwen [DC 35 (1963)] III-1-4
sneeuwen sneeuwen: snieje (Roggel) sneeuwen [DC 03 (1934)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: sneì (Roggel), snîê (Roggel) sneeuw [DC 03 (1934)], [RND] III-4-4
snijbiet snijbiet: snijbiet (Roggel) Beta vulgaris L. var. cicla L. De snijbiet is een variëteit van de voederbiet speciaal gekweekt voor het blad dat als spinazie kan worden gebruikt. Evenals rode biet hoort de snijbiet eerder bij de moestuin- dan bij de akkergewassen. Het lemma staat toch hier vanwege de "lexicale nabijheid" met andere bieten en knollen. [A 13, 2d; monogr.] I-5
snijden uitsnijden van de schachten: ūtšni-jǝ van dǝ šaxtǝ (Roggel) Het leer snijden in pasklare stukken. [N 60, 38] II-10
snijkant snijkant: šnīkanjtj (Roggel) Het scherpe gedeelte van een mes. [N 60, 175a] II-10
snijmes schachtemesje: šaxtǝmɛtskǝ (Roggel) Het mes waarmee men het leer in pasklare stukken snijdt. Volgens de informant van L 163a is het overleermes 1 cm breed. De informant van Q 253 spreekt van een smal, puntig mesje gekneld in een metalen veer. [N 60, 40] II-10