30944 |
snijplank |
wetplank:
wetplaŋk (L293p Roggel)
|
De lindehouten plank die op de snijtafel ligt en waarop men het leer afsnijdt. De gewone afmetingen zijn 80x50x6 cm. [N 60, 43b]
II-10
|
30943 |
snijtafel |
overleertafel:
ø̜̄vǝrlę̄rtǭfǝl (L293p Roggel)
|
De smalle, hoge werktafel waarop het leer gesneden wordt. "De snijtafel moet zoo hoog zijn dat er in staande houding aan gewerkt kan worden; het tafelvlak zij minstens zoo groot, dat men er een kalfsvel behoorlijk op uitspreiden kan. Rechts en links van den snijder moeten in de tafel schuifladen aangebracht zijn ter bewaring of berging van kleine lederstukken, elastiek, gereedschap enz. Ter berging van de vellen enz. dienen verschillende, naast de tafel geplaatste schappen of rekken." (Knöfel I, pag. 178). Zie afb. 25. [N 60, 43a; N 60, 43b]
II-10
|
17762 |
snijtand |
voorste tand:
vĕŭrste tenj (L293p Roggel)
|
snijtand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18134 |
snijwonde |
snats:
en snats (L293p Roggel),
snee:
snee (L293p Roggel),
snee:j (L293p Roggel)
|
snee in de vinger [N 07 (1961)]
III-1-2
|
17753 |
snor |
snor:
snòr (L293p Roggel)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18026 |
snotneus |
snotterkop:
snaoterkop (L293p Roggel),
snotternaas:
snoternaas (L293p Roggel),
snòòternaas (L293p Roggel)
|
snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
19736 |
soda |
soda:
soͅu̯da (L293p Roggel)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20882 |
soepkip |
hoendervlees:
hoondervleis (L293p Roggel)
|
kip in water gekookt [N 37 (1971)]
III-2-3
|
18196 |
sok |
sok:
zok (L293p Roggel)
|
Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
səldô.t (L293p Roggel)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|