21289 |
soldaten |
soldaten:
səldo.tə (L293p Roggel)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
23488 |
soldatenkerkhof |
oorlogskerkhof:
oorlogskerkhof (L293p Roggel)
|
Een soldatenkerkhof, oorlogskerkhof, militaire begraafplaats, ereveld, engels kerkhof e.d. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31504 |
solderen |
solderen:
sǫldērǝ (L293p Roggel)
|
Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.]
II-11
|
34576 |
spaak |
speken:
spęi̯kǝ (L293p Roggel)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
šø̜p (L293p Roggel)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
30851 |
spanels |
duitse els:
dø̜jtsǝ ɛls (L293p Roggel),
duitse spanels:
dø̜jtsǝ španɛ̄ls (L293p Roggel)
|
De kleine, fijne, gebogen els waarmee gespannen wordt. Zie afb. 5. [N 60, 176d; N 60, 176b; N 60, 56]
II-10
|
30963 |
spannaad |
spannaad:
špannǭt (L293p Roggel)
|
De naad die ontstaat doordat men de randen van het leer naar binnen draait en aan de binnenkant vastnaait. Na het naaien spant men het leer op en wrijft men de naad glad. "Een spannaad heet een naad, die twee lederstukken zoodanig met elkaar verbindt, dat de kanten juist tegen elkaar komen, zoo zijn b.v. de zijnaden bij gezette laarzen, bij rijglaarzen, de achternaden bij laatstgenoemden en bij tonglaarzen, zoomede dikwerf de naden, die het tongblad met de schacht verbinden, spannaden of gespannen naden." (Knöfel I, pag. 174). Zie afb. 29. [N 60, 55]
II-10
|
17830 |
spannen |
met de pekdraad spannen:
met dǝ pę̄qdrǭt španǝ (L293p Roggel)
|
Twee stukken leer aan elkaar bevestigen met behulp van spanriem en spanblok. [N 60, 54b]
II-10
|
30912 |
spanriem |
spanriem:
španrę̄m (L293p Roggel)
|
De leren riem waarmee men de te bewerken schoen of het schoenonderdeel vastklemt op de knie door middel van de voet. [N 60, 57]
II-10
|
33904 |
spat |
spat:
špat (L293p Roggel)
|
Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j]
I-9
|