20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
steegmooder (L293p Roggel)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
steefaojers (L293p Roggel)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
steegvader (L293p Roggel)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
steegzoon (L293p Roggel)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
stiekem:
stiekem (L293p Roggel, ...
L293p Roggel)
|
heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
34050 |
stier |
stier:
stīr (L293p Roggel),
var:
vɛr (L293p Roggel)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
30903 |
stift |
nagel zonder kop:
nāgǝl zondǝr kop (L293p Roggel)
|
Een puntig spijkertje zonder kop en met platte kanten waarmee men de hak in elkaar zet. [N 60, 200a]
II-10
|
31041 |
stiften |
de hak nagelen:
dǝ hak nɛjgǝlǝ (L293p Roggel)
|
De hak voorzien van stiften of hakspijkertjes. [N 60, 200b]
II-10
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
stīfsəl (L293p Roggel)
|
Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
18014 |
stikken |
naaien:
nɛjǝ (L293p Roggel),
stikken:
štekǝ (L293p Roggel)
|
Het door middel van een draad aan elkaar bevestigen van twee stukken leer. Volgens de informanten wordt de term naaien gebezigd voor het vroegere handwerk (L 163a, Q 112a) en stikken voor het latere machinale werk (L 163a, Q 18 en Q 112a). [N 60, 54a; N 60, 239]
II-10
|