e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stikker, stikster schachtenmaker: šaxtǝmę̄kǝr (Roggel), stikster: štekstǝr (Roggel) Degene die het stikwerk doet. "Vrouwelijke arbeiders, de zoogenaamde stikmeisjes, komen op vele werkplaatsen voor; heeft de patroon zelf dochters, dan verrichten deze bijna altijd dit werk, soms in de huiskamer, maar meestal ook in het algemeene arbeidsvertrek. De vrouw des huizes stikt gewoonlijk in de huiskamer." (Directie, pag. 311). [N 60, 65] II-10
stikmachine doornaaimachine: dōrnɛjmǝšīn (Roggel), linkse-arm-machine: leŋksɛrǝmmǝšīn (Roggel) De machine waarmee men het stikwerk verricht. "Het stikken gebeurt tegenwoordig met uitzondering van het zware waterwerk, dat met de hand wordt gestikt, met een machine, in hoofdzaak van het zelfde model als de gewone naaimachine, alleen zwaarder gebouwd." (Directie, pag. 299). Een linkse-arm-machine duidt op het feit de de arm van de machine in dit geval links van de werkende persoon staat, hetgeen het werken zeer ten goede komt, omdat hierdoor hand noch oog gehinderd worden (zie Kn√∂fel I, pag. 258). [N 60, 63; N 60, 237] II-10
stilstaan ju(j): jȳ (Roggel) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stobbe knoer: knōǝr (Roggel) Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.] II-12
stoelen op het priesterkoor koorstoelen: koersteul (Roggel) De stoelen op het priesterkoor [koeërsjteul?]. [N 96A (1989)] III-3-3
stoep stoep: stoep (Roggel) stoep, trottoir; hoe noemt men in uw woonplaats de stoep of het trottoir langs een straat? [DC 47 (1972)] III-3-1
stof stof: met langgerekte o  stoof (Roggel) stof [DC 23 (1953)] III-2-1
stofblik blik: blēk (Roggel), blik (Roggel), blikje: bleekske (Roggel), handjvèger mit bleekske (Roggel) Hoe noemt u het stoffer en blik samen? [N105 (2000)] || stofblik [DC 15 (1947)] || stoffer en blik samen [DC 15 (1947)] III-2-1
stola stola (lat.): stola (Roggel) De stola, de stool. [N 96B (1989)] III-3-3
stolp over een heiligenbeeld stolp: støͅlp (Roggel) Een stolp of stulp, een klokvormig glas over een kruis- of heiligenbeeld. [N 96B (1989)] III-3-3