21276 |
vrouw |
vrouw:
vro.uw (L293p Roggel, ...
L293p Roggel)
|
vrouw [RND], [RND]
III-3-1
|
22856 |
vrouw in het kaartspel |
vrouw:
vrouw (L293p Roggel)
|
En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - III. Vrouw. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vrouw (L293p Roggel)
|
vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17714 |
vrouwelijk geslachtsdeel |
pruim:
proem (L293p Roggel)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarskalf:
vē̜rs[kalf] (L293p Roggel),
vɛrs[kalf] (L293p Roggel)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
grem (L293p Roggel),
ooi:
ø̜i̯ (L293p Roggel),
ǭi̯ (L293p Roggel),
schaap:
sxǭp (L293p Roggel)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
kriem:
krēm (L293p Roggel),
zoog:
zõx (L293p Roggel),
zōx (L293p Roggel),
zǭx (L293p Roggel)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hoen:
hōn (L293p Roggel)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
23362 |
vrouwenkant |
vrouwluikant:
vrouwluujkantj (L293p Roggel)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31107 |
vrouwewerk |
damesschoenen:
dāmǝsšōn (L293p Roggel)
|
Schoenwerk voor dames in de maten 36 t/m 43. [N 60, 205b]
II-10
|