23351 |
wijwatervat |
wijwatersbak:
wiewatersbak (L293p Roggel)
|
De met wijwater gevulde bak bij de ingang(en) van de kerk [wijwater(s)bak, -vat, -steen?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23453 |
wijzerplaat van het torenuurwerk |
wijzerplaat:
wiezerplaat (L293p Roggel)
|
De wijzerplaat van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23454 |
wijzers van het torenuurwerk |
wijzers:
wiezers (L293p Roggel)
|
De wijzers van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24461 |
wild konijn (enkelv.) |
konijn (lang/sleept.):
knien (L293p Roggel)
|
wild konijn (enkelv.) [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
24462 |
wild konijn (meerv.) |
konijn (kort/stoott.):
knien (L293p Roggel)
|
wild konijn (meerv.) [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
24277 |
wilde eend |
eend:
aentj (L293p Roggel)
|
eend, wilde —
III-4-1
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijdenboom:
-
wiejebaum (L293p Roggel)
|
wilg (Salix) [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
17596 |
wimper |
oogsplimp:
òugsflùmp (L293p Roggel)
|
ooghaar [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29877 |
winddroog |
handdroog:
hanjtjdrø̄x (L293p Roggel)
|
De toestand waarin het leer geklopt moet worden, niet te nat, niet te droog. [N 60, 99a]
II-10
|
33832 |
windzuiger |
windhapper:
wentjhapǝr (L293p Roggel)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|