21245 |
bus |
bus:
bus (L293p Roggel)
|
bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bus (L293p Roggel),
bussel:
bø̜sǝl (L293p Roggel),
schoof:
šǫu̯f (L293p Roggel)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
23398 |
calvarieberg op het kerkhof |
calvariegroep:
calvariegroep (L293p Roggel)
|
De beeldengroep op het kerkhof, bestaande uit Jezus aan het kruis en aan weerskanten daarvan Maria en Johannes [Calvariegroep, kruisgroep, Calvarieberg?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31005 |
cambreur |
cambreur:
kambrø̄r (L293p Roggel)
|
Het stukje hout of stijf leer dat in de holte van de voet tussen de binnenzool en de loopzool wordt gelegd. Knöfel (I, pag. 47) heeft het in dit verband over een stalen veer: "Men zal bij den platvoet steeds waargenomen hebben, dat hij vooral op den voorkant der hak loopt, terwijl de achterkant der hak van den vlakken grond afstaat; dit is een teeken dat het geleng te zwak was. Men gebruike daarom als campereur een zeer sterke stalen veer, die den vorm moet hebben van het hol der leest." Zie afb. 43. [N 60, 89b]
II-10
|
18452 |
cambreur [wld ii.10, p. 42] |
cambreur (<fr.):
kambreur (L293p Roggel)
|
Een stukje hout, stijf leer (of stalen veer) dat in de holte van de voet tussen de binnenzool en onder de eigenlijke zool wordt gelegd (cambreur, spaan, vulleer, plakleer?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
23581 |
canon |
canon (lat.):
canon (L293p Roggel)
|
Het op het sanctus volgende hoofdgedeelte van de mis, de canon = eucharistisch gebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33749 |
castreren |
snijden:
šnii̯ǝ (L293p Roggel)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60]
I-9
|
20837 |
cervelaatworst |
droogworst:
drûûgworst (L293p Roggel),
voor op de boterham
drêûgwors (L293p Roggel)
|
droogworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
30830 |
chroomgelooid leer |
chroomleer:
xrōmlę̄r (L293p Roggel)
|
Met chemische middelen in het bijzonder met chroomzouten gelooid leer. [N 60, 6b; N 60, 247]
II-10
|
23439 |
ciborie |
ciborie (<lat.):
ciborie (L293p Roggel)
|
Een ciborie, grote kelk met deksel, waaruit de Communie wordt uitgedeeld [tsieboriejoem?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|