e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de tafel afruimen afdekken: āfdeͅkə (Roggel), afruimen: āfrūmə (Roggel) Wat is bij u de uitdrukking voor \'de tafel afruimen\'? (afvegen, afkuisen) [N 104 (2000)] III-2-1
de was blauwen blauwselen: bloͅwtsələ (Roggel) Wat is bij u de uitdrukking voor \'de was blauwen\'? (blauwen, blauwselen) [N 104 (2000)] III-2-1
de was bleken bleken: bleike (Roggel) het bleken van wasgoed in de zon op een grasveld [DC 15 (1947)] III-2-1
de was invochten invochten: invochte (Roggel), sprinkelen: sprinkele (Roggel) het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)] III-2-1
de was stijfselen stijven: stīvə (Roggel) Wat is bij u de uitdrukking voor \'het linnen stijven\'? (stijven, stijselen) [N 104 (2000)] III-2-1
de zondag inluiden de zondag inluiden: de zunjig inloewen (Roggel) Het luiden van de klokken op zaterdagavond na het angelus [zondag luiden, de zondag inluiden?]. [N 96A (1989)] III-3-3
deeg kneden kneden: knē̜jǝ (Roggel), mengen: meŋǝ (Roggel) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1
deksel van de karnton dek: dęk (Roggel), standendek: stanjǝdęk (Roggel) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
dempig dempig: dɛmpex (Roggel), longscheutig: loŋšø̜̄tex (Roggel) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
den dennenboom: dennebuim mv (Roggel) denneboom III-4-3