20432 |
doodskist |
kist:
kist (L293p Roggel, ...
L293p Roggel)
|
doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodshemd:
doodshemd (L293p Roggel)
|
doodskleren; hadden ze een bijzondere naam? [VC 30 (1964)]
III-2-2
|
23469 |
doodsklok |
doodsklok:
doeedsklok (L293p Roggel)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34537 |
dooier |
doren:
dōrǝ (L293p Roggel)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
20397 |
doopjurkje |
doopkleed:
dö.ypklɛ.it (L293p Roggel)
|
doopkleed [RND]
III-3-3
|
23386 |
doopkapel |
doopkapel:
duipkuppel (L293p Roggel)
|
De kapel achter in de kerk, waarin de doopvont zich bevindt en waar de doop voltrokken wordt [doopkapel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
duipvont (L293p Roggel),
dö.ypfunt (L293p Roggel)
|
doopvont [RND] || Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23387 |
doopwater |
wijwater:
wiejwater (L293p Roggel)
|
Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23468 |
doordeweekse mis |
doordeweekse mis:
doorewaekse mes (L293p Roggel)
|
Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn (mv.):
dör (L293p Roggel),
døͅr (L293p Roggel)
|
doornen [DC 23 (1953)], [RND]
III-4-3
|