33738 |
draadafrastering |
afrastering:
āfrastǝreŋ (L293p Roggel)
|
Omheining of afrastering van palen verbonden door ijzerdraad, prikkeldraad of andere draad. [N M, 67; N 14, 62; A 25, 4f; L 19B, 6; JG 2c; monogr.]
I-8
|
30900 |
draadnagel |
draadnagel:
drǭtnāgǝl (L293p Roggel)
|
Dunne spijker met een plat kopje van hard ijzer-, koper- of staaldraad, soms drie- of vierhoekig, gewoonlijk rond in doorsnee. Volgens de informant van L 163 worden deze draadnagels gebruikt bij het oppennen en bij zwaarder werk en volgens de informant van Q 121c bij het stiften van de lappen. [N 60, 203a; N 60, 101; N 60, 202a]
II-10
|
17856 |
draaien |
draaien:
drèje (L293p Roggel)
|
draaien [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
33727 |
draaihek |
poort:
port (L293p Roggel)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
33873 |
drachtige merrie |
dragende meer:
drāgǝndǝ mɛr (L293p Roggel)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
17806 |
dragen |
dragen:
drage (L293p Roggel)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
33848 |
draven |
lopen:
lu̯pǝ (L293p Roggel)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
18877 |
drenzen |
stensen:
stensen (L293p Roggel)
|
drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
23727 |
drie weesgegroeten |
drie weesgegroetjes:
de drie weesgegroetjes (L293p Roggel)
|
De drie Weesgegroeten aan het begin van het Rozenhoedje of de Rozenkrans. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32764 |
driehoekige eg |
driekante [eg]:
drikantǝ [eg] (L293p Roggel)
|
De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|