e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geheimen van de rozenkrans geheimen: de geheime vanne roezenkrans (Roggel) De geheimen van de Rozenkrans bestaande uit de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorierijke of glorievolle geheimen. [N 96B (1989)] III-3-3
geit geit: gęi̯t (Roggel), germpje: gremkǝ (Roggel) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitestal geitestal: gęi̯te[stal] (Roggel) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
geknield zitten op de knien zitten: oppe kniee zitte (Roggel) (onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)] III-3-3
geknotte wilg wijdenstok: wiejenstok (Roggel) de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)] III-4-3
geld geld: xaelt (Roggel) geld [RND] III-3-1
gele kwikstaart koemusje: koemöske (Roggel) gele kwikstaart III-4-1
gele lupine boontjes: bø̄ǝnkǝs (Roggel) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
geloofd zij jezus christus christelijke groet: christelukke groet (Roggel) De Christelijke groet, uitgesproken op niet-liturgiosche bijeenkomsten ["Geloofd zij Jezus Christus...in alle eeuwigheid. Amen"]. [N 96B (1989)] III-3-3
geluidloos een wind laten ene over de sokken laten (gaan): eine euver de zük loate goan (Roggel) geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)] III-1-1