e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grond, aarde grond: gronjtj (Roggel) De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-8
grootmoeder bestemoeder: Niet terug te vinden in deze vorm; vgl. echter "bestevader  bistemooder (Roggel), grootmoeder: grootmoder (Roggel, ... ), grootmooder (Roggel), oma: oma (Roggel, ... ) grootmoeder [DC 05 (1937)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootouders grootouders: grootaojers (Roggel) grootouders [DC 05 (1937)] III-2-2
grootvader bestevaar: cf, WNT s.v. "bestevader - zeer gewoon in samentr. bestevaar  bistevaar (Roggel), grootvader: grootvader (Roggel, ... ), opa: opa (Roggel, ... ) grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootx groot: groit (Roggel) groot [DC 03 (1934)] III-4-4
grote boerderij hof: hōf (Roggel) Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
grote hostie grote hostie (<lat.): groate hostie (Roggel) De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)] III-3-3
grote knikker bikkel: biegel (Roggel) Grosser Wurfmurmel. III-3-2
grote schoonmaak grote poets: grōte poets (Roggel), grūətə puts (Roggel), wè hubbe gedaon mit de grōte poets (Roggel), wè zeen aan e grōte poets (Roggel), schoonmaak: sjōōnmaak (Roggel) de schonmaak is achter de rug [DC 15 (1947)] || het schoonmaken van het gehele huis, dat in het voorjaar plaats heeft [DC 15 (1947)] || Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)] || wij zijn aan het schoonmaken [DC 15 (1947)] III-2-1
grote weegbree ezelsoren: ɛ̄zǝlsōǝrǝ (Roggel) Plantago major L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in akkers, tuinen en wegbermen, met breed-eironde, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopgaande stengel zit een langwerpige groene aar met bruine pluisjes. De plant wordt tot 50 cm hoog en bloeit van mei tot november. Bij de naamgeving worden de grote (of brede) en smalle weegbree (zie het lemma Smalle Weegbree) vaak niet van elkaar onderscheiden. Bij de volgende opgaven werd specifiek verneld dat ze op de grote betrekking hebben. I-5