20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
hè aardj nao zie vader (L293p Roggel)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
22777 |
hinkelblokje |
hinkelsteentje:
een platte steen
hinkelsteentje (L293p Roggel)
|
hinkelblokje [VC 10]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
pothinken:
pothinken (L293p Roggel)
|
hinkelspel [VC 10]
III-3-2
|
33839 |
hinniken |
hummeren:
hømǝrǝ (L293p Roggel)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
18213 |
hoed |
hoed:
hoot (L293p Roggel)
|
Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)]
III-1-3
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hô.t (L293p Roggel)
|
hoed [RND]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̄jǝ (L293p Roggel)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
33804 |
hoef |
hoef:
hōf (L293p Roggel),
klauw:
klau̯ (L293p Roggel)
|
Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-9
|
17763 |
hoektand |
oogtand:
òuchtàndj (L293p Roggel)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
reep:
reip (L293p Roggel)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|