e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn vader: hè aardj nao zie vader (Roggel) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2
hinkelblokje hinkelsteentje: een platte steen  hinkelsteentje (Roggel) hinkelblokje [VC 10] III-3-2
hinkelen pothinken: pothinken (Roggel) hinkelspel [VC 10] III-3-2
hinniken hummeren: hømǝrǝ (Roggel) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hoed hoed: hoot (Roggel) Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)] III-1-3
hoed (alg.) hoed: hô.t (Roggel) hoed [RND] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hø̄jǝ (Roggel) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef hoef: hōf (Roggel), klauw: klau̯ (Roggel) Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-9
hoektand oogtand: òuchtàndj (Roggel) hoektand [DC 01 (1931)] III-1-1
hoepel reep: reip (Roggel) Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] III-3-2