18352 |
hoge rijgschoen |
bottine:
bŏĕtiĕnnə (L293p Roggel)
|
De halfhoge schoen die indertijd door iedereen werd gedragen? (bottine?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18350 |
hoge schoen met elastieken tussenstukken |
elastiekbottine:
Elite.
élləstiĕkbŏĕtiĕnnə (L293p Roggel)
|
Een bottine waarvan het overleer uit een stuk bestond. Aan beide zijden van de schoen was een lap elastiek verwerkt. Zie tek. 206c (eenstuksbottine, elastiekbottine?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
30826 |
hol |
geleng:
gǝlęŋk (L293p Roggel)
|
Het smalle middenstuk van de zool van een schoen dat hoger ligt dan de rest van de zool; het gedeelte waar zich de holte van de voet bevindt. [N 60, 89a]
II-10
|
31016 |
holblok |
holblok:
hǫlblǫk (L293p Roggel)
|
Een blok hout met een uitholling waarop men door middel van een hamer het leer een kleine ronding geeft. [N 60, 98b]
II-10
|
22024 |
holenduif |
kleine bosduif:
kleine bòsdoef (L293p Roggel)
|
holenduif
III-4-1
|
30947 |
holpijpje |
holpijp:
holpīp (L293p Roggel)
|
Een stalen staafje dat van onderen een scherp gerand kokertje vormt. Hiermee kan men gaatjes in het leer slaan. Zie afb. 26. [N 60, 46a]
II-10
|
24324 |
hommel |
hommel:
heumel (L293p Roggel)
|
hommel [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
19782 |
hondenhok |
hondskooi:
hondskaoj (L293p Roggel)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honing:
honing (L293p Roggel)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28667 |
honingdrank |
honingsbier:
hōneŋsbēr (L293p Roggel)
|
Na de verwijdering van de honing uit de raten houdt men ruwe was over die gezuiverd wordt met water. De gegiste honing- en wateroplossing wordt dan mee of mede, honingdrank genoemd. [N 63, 120a; R 3, 45; Ge 37, 148; JG 2b-5, add.; monogr.]
II-6
|