23450 |
klokkenstoel |
klokkenstoel:
klokkestool (L293p Roggel)
|
De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23463 |
klokkentouw |
klokkentouw:
klokketouw (L293p Roggel)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (L293p Roggel, ...
L293p Roggel),
klompe (L293p Roggel)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.]
II-12, III-1-3
|
32448 |
klompriem |
klompenriem:
klompǝrēm (L293p Roggel)
|
Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.]
II-12
|
18481 |
klompsok |
klompsok:
Mv.
klompsök (L293p Roggel)
|
een leren voetschoeisel om in een klomp te dragen (klompsokken?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
31014 |
klophamer |
klophamer:
klǫphāmǝr (L293p Roggel)
|
De zwaardere hamer met ietwat ronde kop waarmee men het leer klopt, met name de loopzool. Het kloppen doet men ook wel met de gewone schoenmakershamer. [N 60, 97a; N 60, 183b; N 60, 241a]
II-10
|
31013 |
klopkei |
klopsteen:
klopštęjn (L293p Roggel)
|
De steen waarop men het leer van de bovenzool klopt. [N 60, 97b; N 60, 241a]
II-10
|
31012 |
kloppen |
kloppen:
klopǝ (L293p Roggel)
|
Met een hamer, klopkei of klopijzer het leer op een steen kloppen. "De bovenzool wordt, na eerst ruw uitgesneden en in water elastisch te zijn gemaakt, op een kei geklopt om eventueel later trekken te voorkomen." (Directie, pag. 301). [N 60, 97a; N 60, 241a]
II-10
|
33675 |
kluit aarde |
kloot:
kluǝt (L293p Roggel)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
34256 |
kneden |
kneden:
knē̜i̯ǝ (L293p Roggel)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|