28926 |
knoopsgatentang |
gatentang:
gātǝtaŋ (L293p Roggel)
|
Een tang waarmee men knoopsgaten maakt. Volgens de informant van L 163a wordt er met de revolvertang een gaatje gemaakt en maakt men vervolgens een snit. [N 60, 47c]
II-10
|
30877 |
knoot |
halkes falkes:
halkǝs falkǝs (L293p Roggel),
halkes riediejes:
halkǝs ridi-jǝs (L293p Roggel),
knobbel:
knubǝl (L293p Roggel)
|
Het been, beentje of botje dat men op de leest legt, als men een schoen moet maken voor iemand die een gebrek aan de voet heeft bijvoorbeeld een eksteroog. [N 60, 188c]
II-10
|
30952 |
knophaak |
knopenhaakje:
knōpǝhø̜̄kskǝ (L293p Roggel)
|
Een ijzeren haakje al of niet met houten handvat waarmee men de knopen van bottines vastmaakt. [N 60, 47a]
II-10
|
30935 |
knopjes |
knopen:
knø̜jp (L293p Roggel)
|
De knopjes waarmee men bepaalde bottines kan dichtknopen. [N 60, 32]
II-10
|
18447 |
knopjes [wld ii.10, p. 28] |
knopen:
knuip (L293p Roggel)
|
De knoopjes waarmee men bepaalde bottines kon dichtknopen? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
24849 |
knotten van wilgen |
scheren:
schèren (L293p Roggel)
|
het knotten van wilgen, d.w.z. een wilg zodanig snoeien dat er een knotwilg ontstaat [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
17880 |
knuppel, knots |
kluppel:
kløpəl (L293p Roggel)
|
knuppel [RND]
III-1-2
|
34058 |
koe |
koe:
ku (L293p Roggel),
kȳi̯ (L293p Roggel)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaars:
vɛrs (L293p Roggel)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
33880 |
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben |
platsje:
plɛtskǝ (L293p Roggel)
|
Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56]
I-9
|