e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knoopsgatentang gatentang: gātǝtaŋ (Roggel) Een tang waarmee men knoopsgaten maakt. Volgens de informant van L 163a wordt er met de revolvertang een gaatje gemaakt en maakt men vervolgens een snit. [N 60, 47c] II-10
knoot halkes falkes: halkǝs falkǝs (Roggel), halkes riediejes: halkǝs ridi-jǝs (Roggel), knobbel: knubǝl (Roggel) Het been, beentje of botje dat men op de leest legt, als men een schoen moet maken voor iemand die een gebrek aan de voet heeft bijvoorbeeld een eksteroog. [N 60, 188c] II-10
knophaak knopenhaakje: knōpǝhø̜̄kskǝ (Roggel) Een ijzeren haakje al of niet met houten handvat waarmee men de knopen van bottines vastmaakt. [N 60, 47a] II-10
knopjes knopen: knø̜jp (Roggel) De knopjes waarmee men bepaalde bottines kan dichtknopen. [N 60, 32] II-10
knopjes [wld ii.10, p. 28] knopen: knuip (Roggel) De knoopjes waarmee men bepaalde bottines kon dichtknopen? [N 60 (1973)] III-1-3
knotten van wilgen scheren: schèren (Roggel) het knotten van wilgen, d.w.z. een wilg zodanig snoeien dat er een knotwilg ontstaat [DC 13 (1945)] III-4-3
knuppel, knots kluppel: kløpəl (Roggel) knuppel [RND] III-1-2
koe koe: ku (Roggel), kȳi̯ (Roggel) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koe die pas gekalfd heeft vaars: vɛrs (Roggel) Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16] I-11
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben platsje: plɛtskǝ (Roggel) Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56] I-9