e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laten wijden inzegenen: inzegene (Roggel), laten wijden: laote wieje (Roggel), zegenen: zegene (Roggel, ... ) Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)] III-3-3
lebmaag spangelenhoekje: spɛŋǝlǝhȳkskǝ (Roggel) De vierde of eigenlijke maag van de koe, de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant. Via de lebmaag gaat het voedsel in de darmen over. [N 28, 84; A 9, 11d] I-11
leeg, niets bevattend leeg: leèg (Roggel) leeg (ijdel, ijl, laas) [DC 03 (1934)] III-4-4
leerjongen schoenmakersleerling: šōnmę̄kǝrslę̄rleŋ (Roggel) Jongen die bij de schoenmaker inkomt om het vak te leren. [N 60, 217a; monogr.] II-10
leerkist couponsbak: kupǫnsbak (Roggel) De kist waarin de handwerker-schoenmaker het leer bewaart. Volgens de informant van Q 121c worden de leerhuiden aldaar opgehangen. [N 60, 37a] II-10
leerschaar leerscheer: lę̄ršiǝr (Roggel), lę̄ršę̄r (Roggel) Een grote, zware schaar om het leer te knippen. De informant van L 163a beschrijft die als een soort getande snoeischaar. [N 60, 41, N 60, 240a] II-10
leerwals leerwals: lę̄rwals (Roggel) De wals waarmee men het leer voor de reparatie bewerkt. Kn√∂fel I zegt op pag. 288: "Zoolledermachines dienen om het kloppen te vervangen en werken, zooals de naam aanduidt, met zware walsen of rollen. Men is het in vakkringen nog niet geheel eens, wat beter is, walsen of kloppen, maar uit het feit, dat de walsmachines meer en meer ook bij de klein-industrie in gebruik komen, mag wel afgeleid worden, dat men, zoo er bezwaar mocht bestaan, daar met gerustheid overheen stapt. Wie een walsmachine in zijn bezit heeft, is er zeer tevreden mede, omdat het hem een moeilijk werk uit de hand neemt. Trouwens, zij zijn in de grootindustrie algemeen in gebruik. Het leer wordt onder de wals vaster en ook mooier op t oog. [N 60, 241b] II-10
leest leest: lɛjst (Roggel) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leesthaak leestehaak: lęjstǝhǭk (Roggel), trekker: trękǝr (Roggel) Haak waarmee men de leest uit de opgemaakte schoen trekt. Boven in de leest zit een gat waar de leesthaak in past. Zie afb. 65. [N 60, 141a; monogr.] II-10
leestklaar maken schachten klaarmaken: šaxtǝ klǭrmākǝ (Roggel) Het door middel van naden verbinden van de verschillende uitgesneden delen van het boventuig en het inrichten der bovenwerken voor rijg-, knoop-, gesp- en elastieksluiting. [N 60, 53] II-10