e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeuw leeuw: ene lih(oe)(w) (Roggel) leeuw [GTRP (1980-1995)] III-3-2
leewater leewater: lęi̯wātǝr (Roggel) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9
legger legger: lɛgǝr (Roggel) Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.] I-9
legnest est: ęst (Roggel) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei(en) lei(en): leij (Roggel) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
lepel lepel: lèèpel (Roggel) lepel [DC 35 (1963)] III-2-1
leurder kramer: kremer (Roggel) leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)] III-3-1
lever lever: lē̜vǝr (Roggel) Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] I-11
leverworst leverworst: voor op de boterham  lèverwors (Roggel) leverworst [N 06 (1960)] III-2-3
libel en waterjuffer glazenmaker: glazemaeker (Roggel) libel, alg. [DC 27 (1955)] III-4-2