25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
sneeuw
snàuw (Q076p Romershoven)
|
sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17590 |
snuit |
snuit:
snǭ.t (Q076p Romershoven)
|
Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-9
|
18196 |
sok |
sok:
zoͅk (Q076p Romershoven)
|
sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34118 |
soortige koe |
schone koe:
šǫu̯n kuu̯ (Q076p Romershoven)
|
Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140]
I-11
|
34576 |
spaak |
speken:
spē.kǝ (Q076p Romershoven)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
šø̜p (Q076p Romershoven)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
døm (Q076p Romershoven)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛ.k (Q076p Romershoven, ...
Q076p Romershoven)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20165 |
spenen |
spenen:
spęi̯nǝ (Q076p Romershoven)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spai̯ (Q076p Romershoven),
spi(i̯) (Q076p Romershoven)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|