18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
kanten muts:
benaming voor iedere versierde muts, `s zondags gedragen
kantə møͅts (Q076p Romershoven)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18616 |
witte kanten muts zonder sierkrans |
muts:
ook benaming voor de door-de-weekse zwarte muts
møͅts (Q076p Romershoven)
|
muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20654 |
witte kool |
kabuis:
kəboͅuzə (Q076p Romershoven),
wit moes:
wit mūs (Q076p Romershoven)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
30197 |
wolfsdak |
half afdak:
hāf˱ ǭf˱dǭk (Q076p Romershoven)
|
Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.]
II-9
|
30198 |
wolfseinde |
kortgeveltje:
kǫt˲gjē̜vǝlkǝ (Q076p Romershoven)
|
Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.]
II-9
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
kindermuts:
kenərmøͅts (Q076p Romershoven)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫ.tǝl (Q076p Romershoven)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
33718 |
wortelklomp van een struik |
klot:
klot (Q076p Romershoven)
|
[N 27, 9c]
I-8
|
33720 |
wortels rooien |
uitlichten:
ǭtlixtǝ (Q076p Romershoven)
|
Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c]
I-8
|
33563 |
worteltje |
molpenstaarten:
moͅ.lpəsteͅt (Q076p Romershoven)
|
Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)]
I-7
|