33610 |
erf |
mestem:
meͅsəm (Q076p Romershoven),
mesthof:
meͅstəf (Q076p Romershoven)
|
I-7
|
33641 |
erf en omliggende landerijen |
winning:
weneŋ (Q076p Romershoven)
|
De algemene benaming voor het boerenerf met de omliggende landerijen. [N 5AøIIŋ, 76f; L 38, 23]
I-8
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ɛ.rt (Q076p Romershoven)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
warsschei:
więsšei̯ (Q076p Romershoven)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
33688 |
fijn droog stof |
stub:
stø̜p (Q076p Romershoven)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
25170 |
fijne hagel |
fijne hagel:
fäinə hōͅgəl (Q076p Romershoven)
|
fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
30800 |
flank |
flank:
fla.ŋk (Q076p Romershoven),
flanken:
fla.ŋkǝ (Q076p Romershoven)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
18648 |
flaphoed |
krijgershoed:
krygərhūt (Q076p Romershoven)
|
flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33755 |
fokmerrie |
veulensmeer:
vyǝlǝsmęr (Q076p Romershoven)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
beggelzoog:
bɛgǝlzō.x (Q076p Romershoven)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|