e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Romershoven

Overzicht

Gevonden: 1299
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heukelingen spreiden breken: [breken] (Romershoven), uitereensmijten: ǭtǝrē.smē̜.tǝ (Romershoven) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
hielstuk van een schoen contrefort (fr.): koͅntrəfōͅr (Romershoven) hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] III-1-3
hijgen kuimen: kø̜u̯mǝ (Romershoven) [JG 1a, 1b] I-11
hinniken ruchelen: rø̜.xǝlǝ (Romershoven) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hoed (alg.) hoed: hūt (Romershoven) hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] III-1-3
hoed: spotnamen sluithoed: slappe gleufhoed, enigszins ironisch gezegd  sløͅythūt (Romershoven), stoofbuis: stuəvbäys (Romershoven) hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hȳn (Romershoven), hȳǝ (Romershoven) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoedenspeld hoedenspeld: høyspeͅl (Romershoven), speld: speͅl (Romershoven) speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)] III-1-3
hoef hoef: huf (Romershoven) Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-9
hoef van de koe klauw: klǫu̯w (Romershoven), teen: tɛi̯nǝ (Romershoven) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11