34153 |
niet behouden |
herlopen:
hęrlōpǝ (Q076p Romershoven)
|
Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b]
I-11
|
34154 |
niet drachtig |
muntig:
møntǝx (Q076p Romershoven)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
33447 |
niet gehalveerde poortvleugel |
slag:
slǭx (Q076p Romershoven)
|
Een scharnierende poort bestaat meestal uit twee vertikaal verdeelde planken helften of vleugels. Bedoeld wordt een poortvleugel die niet zelf nog eens gehalveerd is. Zie voor dit laatste het lemma "gehalveerde poortvleugel" (4.1.7). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18.c bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42a; monogr.]
I-6
|
18334 |
nylonkous |
nylonkous:
nilō kōsə (Q076p Romershoven)
|
nylonkousen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slǭ.x[molen] (Q076p Romershoven)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sluis:
slau̯s (Q076p Romershoven)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plax (Q076p Romershoven),
schouderplag:
sōrplax (Q076p Romershoven)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
sjaal:
šal (Q076p Romershoven),
slatje:
[WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.
sletšə (Q076p Romershoven)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18715 |
omslagdoek over mantel of jak |
plag:
plax (Q076p Romershoven)
|
omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33651 |
omwalde akker |
schans:
šans (Q076p Romershoven)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|