17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
dik:
dik ? (L373p Roosteren),
opgeblazen (dik):
opgeblaoze (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren),
papperig (dik):
papperig (L373p Roosteren)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24293 |
paling, aal |
aal:
iel (L373p Roosteren),
geen verschil
iel (L373p Roosteren)
|
aal, paling [DC 10 (1941)]
III-4-2
|
19434 |
pannen schuren |
schuren:
šūrə (L373p Roosteren)
|
metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20700 |
pannenkoek |
pannenkoek:
pannekook (L373p Roosteren)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20699 |
pannenkoekenbeslag |
beslag:
beslaag (L373p Roosteren)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19443 |
pannenlap |
pandoekje:
pandeukske (L373p Roosteren),
pannenlap:
pannelap (L373p Roosteren)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18295 |
pantoffel |
pantoffel:
pantoffele (L373p Roosteren),
pantòffele (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)] || Pantoffel. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men in uw dialect die met een opstaande achterkant? [DC 44 (1969)]
III-1-3
|
20558 |
pap |
pap:
pap (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
pap [DC 35 (1963)] || Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34479 |
pas uit het ei gekomen kipje |
kuikje:
kȳkskǝ (L373p Roosteren)
|
[N 19, 40b]
I-12
|
34046 |
pasgeboren kalf |
nuchter kalf:
nø̄gtǝr [kalf] (L373p Roosteren)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|