34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
mettetje, mettetje:
mɛtǝkǝ, mɛtǝkǝ (L373p Roosteren),
sik, sik:
sek, sek (L373p Roosteren)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
34217 |
roepwoord voor de stier |
kom die:
kom dɛ (L373p Roosteren)
|
[N 3A, 13]
I-11
|
24236 |
roerdomp |
roerdomp:
eigen spelling; omgespeld
rurdōmp (L373p Roosteren)
|
roerdomp (76 bruingestreepte, geheimzinnige rietvogel die in het voorjaar een ver hoorbaar geluid laat horen [ehh-hóémmmmm], lijkend op loeien van een koe of geluid van een misthoorn; er is nog een kleine soort die blaft als een hondje [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (L373p Roosteren)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
brood:
broat (L373p Roosteren)
|
roggebrood [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
20674 |
roggemeelpap |
meelpap:
mēēlpap (L373p Roosteren)
|
Pap van roggemeel (prol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32834 |
rollen |
rollen:
rǫlǝ (L373p Roosteren),
rǫlǝn (L373p Roosteren),
wellen:
wɛlǝ (L373p Roosteren)
|
De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50] || Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-11, I-2
|
21647 |
rolletje munten |
rolletje:
rölke kwartjes etc. (L373p Roosteren)
|
rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
zwalken:
zwalge (L373p Roosteren)
|
lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34597 |
rongblokken |
dwarsbalken:
dwars˱bęlk (L373p Roosteren),
rongblokken:
(enkelv)
roŋblok (L373p Roosteren),
schamelblok:
(enkelv)
šǭmǝlblok (L373p Roosteren)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|