20691 |
runderlapjes |
rindslapjes:
rinsjlepkes (L373p Roosteren)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34022 |
rundvee |
beesten:
bēstǝ (L373p Roosteren),
vee:
vē (L373p Roosteren),
vīǝ (L373p Roosteren)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20666 |
rundvleessoep |
rindsvleessoep:
rinsjfleissop (L373p Roosteren)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
29731 |
ruwe stenen |
leemstenen:
lęjmstęjn (L373p Roosteren)
|
In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.]
II-8
|
21081 |
sabbelen |
knauwelen:
knāoewele (L373p Roosteren),
sabbelen:
sabbele (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
24372 |
salamander |
salamander:
salamander (L373p Roosteren)
|
salamander [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
19572 |
sauslepel |
eierlepel:
eierlépel (L373p Roosteren),
sauslepel:
sôuslépel (L373p Roosteren)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21025 |
savooiekool |
savooiekool:
sevoje kuël (L373p Roosteren)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
⁄n sjabbeleer (L373p Roosteren)
|
Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
19507 |
schaal |
schaal:
diepe kom voor fruit
sjaal (L373p Roosteren),
vleesschaal:
fleischsjaol (L373p Roosteren)
|
schaal; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|