e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roosteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slak slak: slak (Roosteren) slak [DC 17 (1949)] III-4-2
slakkenhuis slakkenhuisje: slakkenhuuske (Roosteren) slakkenhuis [DC 17 (1949)] III-4-2
slappe koffie larie: larie (Roosteren), merenzeik: mèrezeik (Roosteren), schotelswater: schottelswater (Roosteren), water: water (Roosteren) Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)] III-2-3
slecht weer, hondenweer hondsweer: hóndsj-waer (Roosteren) slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] III-4-4
sleephout sleephout: slęi̯phǫu̯t (Roosteren) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
slekken slijtplaatjes: slęi̯tplęi̯tjǝs (Roosteren), stootplaten: stǭtplātǝ (Roosteren) Metalen plaatjes of kapjes waarmee men de uiteinden van de berries tegen slijtage beschermt of waarmee men beschadigde berries verstevigt. [N 17, 29 + 99; N G, 59c; JG 1d] I-13
slenteren slenteren: sjlentjere (Roosteren), slentjere (Roosteren, ... ) lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
slepen slepen: slęi̯pǝ (Roosteren) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2
sleutelbloem kerkensleutel: -  kirkesloe:tel (Roosteren, ... ) sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)] III-4-3
slijm bij de nageboorte slobber: slobǝr (Roosteren) Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11