24375 |
slak |
slak:
slak (L373p Roosteren)
|
slak [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
slakkenhuuske (L373p Roosteren)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
20647 |
slappe koffie |
larie:
larie (L373p Roosteren),
merenzeik:
mèrezeik (L373p Roosteren),
schotelswater:
schottelswater (L373p Roosteren),
water:
water (L373p Roosteren)
|
Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25152 |
slecht weer, hondenweer |
hondsweer:
hóndsj-waer (L373p Roosteren)
|
slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
34294 |
sleephout |
sleephout:
slęi̯phǫu̯t (L373p Roosteren)
|
Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
34601 |
slekken |
slijtplaatjes:
slęi̯tplęi̯tjǝs (L373p Roosteren),
stootplaten:
stǭtplātǝ (L373p Roosteren)
|
Metalen plaatjes of kapjes waarmee men de uiteinden van de berries tegen slijtage beschermt of waarmee men beschadigde berries verstevigt. [N 17, 29 + 99; N G, 59c; JG 1d]
I-13
|
17930 |
slenteren |
slenteren:
sjlentjere (L373p Roosteren),
slentjere (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren,
L373p Roosteren)
|
lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
slęi̯pǝ (L373p Roosteren)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.]
I-2
|
24535 |
sleutelbloem |
kerkensleutel:
-
kirkesloe:tel (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)]
III-4-3
|
34180 |
slijm bij de nageboorte |
slobber:
slobǝr (L373p Roosteren)
|
Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b]
I-11
|