21102 |
bijten |
bijten:
biete (L373p Roosteren)
|
bijten [DC 37 (1964)]
III-2-3
|
21638 |
biljet van duizend gulden |
briefje van duizend:
breefke van doezend (L373p Roosteren)
|
1000 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21637 |
biljet van honderd gulden |
bankje:
bankje (L373p Roosteren),
briefje van honderd:
breefke van honderd (L373p Roosteren)
|
100 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21612 |
biljet van tien gulden |
briefje van tien:
breefke van teèn (L373p Roosteren),
tientje:
tientje (L373p Roosteren)
|
10 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21634 |
biljet van twintig gulden |
briefje van twintig:
breefke van twintjig (L373p Roosteren)
|
20 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21636 |
biljet van vijfentwintig gulden |
briefje van vijfentwintig:
breefke van vief en twintjig (L373p Roosteren)
|
25 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21635 |
biljet van vijftig gulden |
briefje van vijftig:
breefke van vieftig (L373p Roosteren)
|
50 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34086 |
billen |
batsen:
batsǝ (L373p Roosteren),
batsǝn (L373p Roosteren),
vot:
vǫt (L373p Roosteren)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
29408 |
binder |
binder:
bēnjǝr (L373p Roosteren)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
benǝbē̜r (L373p Roosteren)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|