17590 |
snuit |
snuit:
snoet (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren),
snūt (L373p Roosteren)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
I-12, III-1-1
|
17841 |
snurken |
snurken:
snurke (L373p Roosteren),
zagen:
zāge (L373p Roosteren)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19736 |
soda |
soda:
zōdā (L373p Roosteren)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20664 |
soep |
sop:
sop (L373p Roosteren)
|
Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19518 |
soepketeltje |
kan:
kan (L373p Roosteren)
|
keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19521 |
soepterrine |
soepterrine:
soptrien (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
soepterrine [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18196 |
sok |
sok:
ich loup altied op mien zökke es ich aan ⁄t hoes bön. Mien vrouw strik ter eedere kiër nuuj veut aan (L373p Roosteren),
zòk (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || Sokken. Ik loop altijd op mijn sokken als ik thuis ben. Mijn vrouw breit er telkens weer nieuwe voeten aan. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
20724 |
soldaatjes |
krapjes:
krepkes (L373p Roosteren)
|
Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32576 |
soorten van dierlijke mest |
varkensmest:
vɛr(ǝ)kǝs[mest] (L373p Roosteren)
|
De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd geïnformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f]
I-1
|
34118 |
soortige koe |
soortige koe:
sōǝrtegǝ ku (L373p Roosteren),
sǭrtegǝ ku (L373p Roosteren)
|
Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140]
I-11
|