e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roosteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wesp wesp: wèsp (Roosteren, ... ) wesp [DC 09 (1940)] III-4-2
wezel wezel: wezel (Roosteren) wezel [DC 07 (1939)] III-4-2
wieden, algemeen uitdoen: ūt˱dōn (Roosteren), uittrekken: ūttrękǝ (Roosteren) Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b] I-5
wiel rad: rā.t (Roosteren), rāt (Roosteren), meervoud  rāi̯.ǝr (Roosteren) Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.] I-13
wielband band: bantj (Roosteren), reep: reep (Roosteren), re̜jp (Roosteren) De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.] II-11
wijdbeens lopen wijdbeens lopen: wiedbijns (Roosteren), wiedbijns loupe (Roosteren) lopen: met de benen ver uiteen lopen [kooje, met een wijde kooi loope] [N 10 (1961)] III-1-2
wijsvinger wijsvinger: wiesfinger (Roosteren), wiesvinger (Roosteren) wijsvinger [N 10 (1961)] III-1-1
wild willig: weljex (Roosteren) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17] I-11
wilde eend wilde eend: eigen spelling; omgespeld  welj ēnj (Roosteren) eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)] III-4-1
wilde gans gans: eigen spelling; omgespeld  gāu̯s (Roosteren) gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)] III-4-1