34041 |
zwarte koe met witte kop en zwarte vlekken om de ogen |
blaar:
blǭr (L373p Roosteren),
blaarkop:
blārkǫp (L373p Roosteren)
|
[N 3A, 130b]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraan:
kroan (L373p Roosteren)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24289 |
zwarte specht |
zwarte specht:
eigen spelling; omgespeld
zwartə speͅx (L373p Roosteren)
|
specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19541 |
zwavelstok |
snipper:
snipper (L373p Roosteren),
solferstek:
solferstek (L373p Roosteren),
zwegeltje:
schwegelke (L373p Roosteren)
|
spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)] || zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
solfər (L373p Roosteren)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
smik:
smek (L373p Roosteren),
zweep:
zwēp (L373p Roosteren)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
18056 |
zweet |
zweet:
zweit (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwömme (L373p Roosteren)
|
Zwemmen. [DC 38 (1964)]
III-3-2
|
26688 |
zwengel van de handmolen |
zwingel:
šweŋǝl (L373p Roosteren)
|
De zwengel in de vorm van een booromslag, eventueel voorzien van een houten handvat, waarmee men de bovenste molensteen van de van een maalstoel voorziene handmolen kan laten draaien; ook de zwengel van de eenvoudige handmolen. [N D, 15]
II-3
|
26689 |
zwengelhandvat |
handvat:
hantj˲vāt (L373p Roosteren)
|
Een handvat in de vorm van een horizontaal liggend balkje met handgreep waardoorheen de zwengel van de handmolen (in de vorm van een booromslag) loopt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛzwengel van de handmolenɛ.' [N D, 16]
II-3
|