| id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
|---|---|---|---|
| 32841 | zwenghout, spoorstok | warshout: wē̜shǫu̯t (Roosteren) | Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2 |
| 28506 | zwerm | zwerm: zwɛrm (Roosteren) | Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6 |
| 18005 | zweten | zweten: zweite (Roosteren), zwijte (Roosteren) | zweten [N 10a (1961)] III-1-2 |
| 20689 | zwezerik | zwezerik: zwezerik (Roosteren) | Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
| 21113 | zwoord | zwaard: zwaars (Roosteren, ... ) | De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd (van spek) [N 07 (1961)] III-2-3 |
| 21456 | één frank | frank: 1 frang (Roosteren) | 1 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1 |