33482 |
aardbei |
aardbes:
ēͅrbeͅs (L373p Roosteren)
|
[DC GV (1935) M]
I-7
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardbeienvlaai:
aardbeieflaaj (L373p Roosteren)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ęrdǝ pǫt (L373p Roosteren),
roompot:
rǭmpǫt (L373p Roosteren)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aardewerk:
aardewerrik (L373p Roosteren),
aardgoed:
èrdgood (L373p Roosteren)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhām (L373p Roosteren)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
17572 |
achterhoofd |
achter op de kop:
achter op siene kop (L373p Roosteren)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34100 |
achterklauw |
achterklauw:
axtǝrklau̯w (L373p Roosteren),
bijklauw:
biklau̯w (L373p Roosteren)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
31587 |
achternaafband |
reep:
rēp (L373p Roosteren),
ring:
reŋk (L373p Roosteren)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
31585 |
achterschijf |
stootplaat:
stuǝtplāt (L373p Roosteren)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
34584 |
achterwand |
achterste stopsel:
axtǝrstǝ støpsǝl (L373p Roosteren),
schot:
šot (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|