e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roosteren

Overzicht

Gevonden: 1846
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dorsvlegel vlegel: vle̜gǝl (Roosteren) De benaming voor het gereedschap als geheel. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. In de varianten van het type (dors)vlegel en (dors)vleger vindt men volksetymologische aanleuning bij vleugel; dit gerond vocalisme, dat telkens achter in de reeks varianten is opgenomen, is ook op de kaart aangegeven. Zie afbeelding 10. [N 14, 2; JG 1a, 1b; A 17, 18; A 34, 14; L 8, 51; S40; monogr.] I-4
dorsvloer deel: dē̜ ̞l (Roosteren), den: dęn (Roosteren), dersvloer: dēs˲vlūr (Roosteren) De harde lemen vloer in de schuur waarop met de vlegel gedorst wordt, bij uitbreiding ook de ruimte in de schuur waarin de dorsvloer ligt. Bij het binnenhalen van de oogst wordt de kar of de wagen tot op de dorsvloer gereden en vandaaraf wordt de oogst in de tasruimten geborgen (zie aflevering I.4, par. 5.1). Wat betreft de ligging van de dorsvloer onderscheidt men de dorsvloer in de dwarsrichting van de schuur (tussen de tasruimten in of naast de enige tasruimte) en die in de lengterichting (meestal naast de tasruimte(n), soms ook er tussen). In het noorden van Nederlands-Limburg wordt de brede voergang in het midden van een dubbele stal ook wel als dorsvloer gebruikt. Zie ook aflevering I.4, par. 6.1. In samenstellingen met schuur als eerste lid treedt vaak een verkorting van dit eerste element op. Zie afbeelding 14. [N 5A, 67a; N 5, 127; N 14, 8 en 9a; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 7, 33; L 1a-m; L B2, 293; L 16, 14 en 15a; L 33, 23; R 3, 57; Gwn 4, 8; S 6 en 50; monogr.] I-6
dorsvloer buitenshuis den: [den] (Roosteren) Een dorsvloer in de open lucht, dicht bij de boerderij (op het erf), soms op de akker, die gebruikt wordt voor bepaalde gewassen waarvoor de normale dorsvloer te hard was, zoals boekweit, erwten of oliehoudende zaden. Deze zaden mogen door het dorsen niet te zeer beschadigd of geplet worden. Soms legde men daarom ook wel een laag stro op de dorsvloer en dorste daarop (L 321 en 326) of dorste men op een groot kleed of laken (L 320, 330 en Q 96d, met paard en wals). In L 314 dorste men op het erf en in K 278 op het veld. Het gaat hierbij om boekweit in K 278, L 270, 314, 321, 326, 330 en Q 33 en om oliezaad in K 278, L 318b, 326 en Q 96d. Zie verder de toelichtingen vermeld achter de codecijfers. Zie ook het lemma "dorsvloer" (3.2.1). Zie voor de fonetische documentatie van (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 14, 9b en 11] I-6
draad rank: reng (Roosteren), renge (Roosteren) de draden of randen van peulvruchten [N Q (1966)] || hoe noemt men één zon draad (van peulvrucht) [N Q (1966)] III-2-3
draaien draaien: drèjə (Roosteren) draaien [DC 02 (1932)] III-1-2
draaiende karnton draaivat: drɛi̯vāt (Roosteren) De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.] I-11
draaiers draaiers: drēi̯ǝrs (Roosteren), drē̜i̯ǝrs (Roosteren) De kleine heupen achter de grote heupen, meestal in de vorm van uitstekende botten of knobbels. [N 3A, 110b] I-11
draaihek barrier: brēr (Roosteren) Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.] I-8
drachtig dragend: drāgǝnt (Roosteren), vol: vǫl (Roosteren) [N 3A, 33] I-11
draden of randen van peulvruchten ringen/randen: renge (Roosteren) [N Q (1966)] I-7