22320 |
maandag na driekoningen |
maandag na driekoningen:
maondig nao Drieköninge (L373p Roosteren)
|
Maandag na Driekoningen [koppermaondjeg, verloore maondag]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
24879 |
madeliefje |
meibloemetje:
-
meibleumke (L373p Roosteren),
meibloempje:
męi̯blø̄mkǝ (L373p Roosteren)
|
Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
17554 |
mager |
mager:
mager (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34128 |
mager kalf |
ellender:
ēǝlɛnjǝr (L373p Roosteren),
mager kalfje:
māgǝr kɛlfkǝ (L373p Roosteren)
|
[N 3A, 147b]
I-11
|
34127 |
magere koe |
kapstok:
kapstǫk (L373p Roosteren),
schrank:
šraŋk (L373p Roosteren)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|
32984 |
mais |
maïs:
męi̯s (L373p Roosteren)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
32994 |
maiskolf |
kolf:
kǫlǝf (L373p Roosteren)
|
Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.]
I-4
|
19110 |
maken |
maken:
maakə (L373p Roosteren)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
26825 |
mand |
mand:
manj (L373p Roosteren)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
34449 |
mannelijk jong van de geit |
bokje:
bøkskǝ (L373p Roosteren),
bø̜kskǝ (L373p Roosteren)
|
[N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21]
I-12
|