e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q093p plaats=Rosmeer

Overzicht

Gevonden: 2180
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gebrekkig persoon gebrekkige mens: ənə gəbrĕkkəgə mensch (Rosmeer) een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)] III-1-2
gebruik gebruik: gebreek (Rosmeer), gebrēk (Rosmeer) Dat is zo het gebruik (de woonte, enz.). [ZND 23 (1937)] || Gebruik. [ZND 01 (1922)] III-3-2
gedwee gedwee: ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  gedwee (Rosmeer), gədwē (Rosmeer) gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4
geelgors gele schrijver: gele schrijver (gew.uitspr.) (Rosmeer), gèle sjrèjver (Rosmeer) geelgors III-4-1
geelzucht geel verf: gêelvērf (Rosmeer) de geelzucht [ZND 01 (1922)] III-1-2
geen ... waard geen diljaar waard: gne diljaar wjat (Rosmeer), geen knabje waard: ge knepke (Rosmeer), geen rode duit waard: gene rooien duit wjat (Rosmeer), geen vijf cent waard: gen vee cênt wjat (Rosmeer) Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)] III-3-1
geer geer: gēr (Rosmeer) Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7
geeuwhonger geeuwhonger: geehonger (Rosmeer) geeuwhonger [ZND 01 (1922)] III-2-3
gegraven waterloop graaf: grōf (Rosmeer), zouw: zø̜i̯w (Rosmeer) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8
gehalveerde poortvleugel halfdeur: hāf˱dē̜ ̞r (Rosmeer) Een poortvleugel die horizontaal in tweeën verdeeld is. Om niet telkens de hele poortvleugel te moeten openen is een van de poortvleugels vaak nog eens horizontaal verdeeld. De beide delen worden apart gesloten. Een dergelijke poortvleugel is vooral bij stallen in gebruik. Als het onderste deel gesloten is om aan vee de doorgang te beletten, kan het bovenste deel geopend zijn om licht en lucht binnen te laten. Zie ook het lemma "niet gehalveerde poortvleugel" (4.1.6). De varianten van het woordtype halfdeur kunnen ook als woordgroep worden gelezen: halve deur. Zie ook afbeelding 18.d en e bij het lemma "poort" (4.1.1) en de foto bij het lemma "horizontale draaibare sluitbalk van een poort" (4.1.16). [add. uit: N 4A, 37b, 37c, 42c en 42d] I-6