33233 |
koolraap (ondergronds) |
kolderaab:
(mv)
kōldǝrābǝ (Q093p Rosmeer)
|
Brassica napus L. subsp. rapifera. Bedoeld is hier de gekweekte knol van de plant met de naam koolzaad. De plant heeft gele bloemen; het vlees van de knol is oranjekleurig; bij sommige variëteiten ook wit. Koolraap stelt minder eisen aan de grond dan bieten. De verbouw is vrij algemeen in Limburg verspreid. De knollen worden vooral als veevoeder gebruikt en dan ingekuild; soms ook werden ze als groente gegeten. Er zijn twee soorten teelt: -onder de grond (hier behandeld); ook wel gewestelijk raapkool of knolraap genoemd of kortweg knol; -boven de grond; ook wel koolraap-boven-de-grond, glaskoolraap of koolrabi genoemd. Vaak is een meervoudsvorm opgegeven naast of in plaats van het enkelvoud; dit is steeds in het lemma aangegeven. Op grond van de laatste medeklinker in deze meervoudsvormen kan als slotmedeklinker van de enkelvoudsvormen eerder een verstemloosde -b dan een -p worden aangehouden. Op een enkel duidelijk tegenvoorbeeld na (meervoud koolrapen) is hier dan ook de spelling -raab aangehouden, in overeenstemming met de spelling -reub. Wanneer is opgegeven dat het woordaccent op de tweede lettergreep ligt is ook dat in het lemma vermeld. Vergelijk ook het lemma Koolzaad. [N 12, 39; N 12A, 3a; JG 1a, 1b, 2c; L 6, 36; monogr.; add. uit N 7, 1b]
I-5
|
21582 |
koopman spelen |
koopman spelen:
Koopman spelen.
kôpmān spjëlle (Q093p Rosmeer)
|
marchanderen [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
23216 |
koor |
koor:
de koor van de kèrk (Q093p Rosmeer),
koor (Q093p Rosmeer),
op te koor (Q093p Rosmeer),
keirrek: zonder j in de tweeklank
de koor van de keirrek (Q093p Rosmeer)
|
Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)] || Koor. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
kots (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer,
Q093p Rosmeer)
|
hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] || koorts [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
24193 |
koperwiek |
frans lijstertje:
fraans leesterke (Q093p Rosmeer),
franse lijster:
fraanse leester (Q093p Rosmeer)
|
koperwiek
III-4-1
|
19582 |
kopje |
bak:
bak (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer),
bakje:
bekskə (Q093p Rosmeer),
jatte (fr.):
sjat (Q093p Rosmeer),
zjat (Q093p Rosmeer),
jatte-tje:
sjatjə (Q093p Rosmeer),
kopje:
kəpkə (Q093p Rosmeer),
tasje:
teskə (Q093p Rosmeer)
|
kopje, tas [ZND 28 (1938)], [ZND 45 (1946)], [ZND 45 (1946)]
III-2-1
|
32684 |
koppelhaak, koppelketting |
krekel/krikkel:
kri.kǝl (Q093p Rosmeer)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c]
I-1
|
19325 |
koppig |
koppig:
ook materiaal znd 28, 31
kèpseg (Q093p Rosmeer),
këppeg (Q093p Rosmeer),
kopsig:
ook materiaal znd 28, 31
keupseg (Q093p Rosmeer)
|
koppig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
34220 |
koptouw |
zeel:
zē̜l (Q093p Rosmeer)
|
Touw aan de horens van een koe. [N 3A, 14a]
I-11
|
34200 |
kopziekte |
kopkrankte:
kǫpkręŋtǝ (Q093p Rosmeer)
|
Door de overgang van de stal naar de weide treden stoornissen op in het maagdarmkanaal na plotselinge opname van grote hoeveelheden eiwit uit het jonge gras. Kopziekte komt vooral in het voorjaar voor. Bij een acuut verloop is er een potselinge aanval van krampen, waarbij alle ledematen, hals, hoofd, ogen en oren betrokken zijn. De opeenvolgende krampgolven nemen in hevigheid toe, totdat de dood volgt door een hartkramp (Berns 1983, blz. 137). Door de boeren wordt kopziekte vaak verward met melkziekte. Het zijn allebei zogenaamde deficiëntieziekten: bij kopziekte gaat het dan om een gebrek aan magnesium, bij melkziekte aan calcium. Zie ook het lemma ''kopziekte'' in wbd I.3, blz. 474-475.' [N 3A, 79; A 48A, 3; monogr.]
I-11
|