22440 |
masker |
mombakkes:
mombakkes (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer)
|
Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Masker. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
33044 |
mathaak |
uitwinhaak:
ǭtwenhǭk (Q093p Rosmeer),
zichthaak:
[zicht]hǭk (Q093p Rosmeer)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
18129 |
mazelen |
mazelen:
moazele (Q093p Rosmeer),
môzele (Q093p Rosmeer)
|
de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)] || mazelen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
17849 |
meegaan |
gaan met:
dan gwen v`r mët`ch (Q093p Rosmeer),
meegaan:
mët gwen (Q093p Rosmeer)
|
Dan gaan we met u mee. [ZND 04 (1924)] || Waar gaat ge heen, willen we met u meegaan ? [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|
33150 |
meelschepje |
meelschup:
mē̜lšęp (Q093p Rosmeer)
|
Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b]
I-4
|
34229 |
meer melk gaan geven |
meer geven:
mē gē̜vǝ (Q093p Rosmeer)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
20407 |
meerderjarig |
mondig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
minneg (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer,
Q093p Rosmeer)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
21273 |
meester |
meester:
hè hèld vêl van pa en muder, van pa en mu, van nonk en tant, van mêster en buurmaan, van de timmerman (Q093p Rosmeer),
mëester (Q093p Rosmeer)
|
Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || meester [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
24210 |
meeuw algemeen |
meeuw:
meew (Q093p Rosmeer)
|
meeuw
III-4-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
mǭx (Q093p Rosmeer)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|