33566 |
perzik |
pche (fr.):
pjos (Q093p Rosmeer),
pjōs (Q093p Rosmeer)
|
[ZND 05 (1924)]perzik [ZND 05 (1924)]
I-7
|
24856 |
perzikkruid |
weiekruid:
węi̯ǝkrō.t (Q093p Rosmeer),
wijdenkruid:
#NAME?
wèjjekroot (Q093p Rosmeer)
|
perzikkruid [DC 60a (1985)] || Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5, III-4-3
|
18281 |
pet: algemeen |
klak:
klak (Q093p Rosmeer)
|
pet, hoofddeksel met een klep [kips, patsj, klak, koetsj, paaj, flet, kap, klep, muts, luif] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33568 |
peterselie |
peterselie:
pētərsēlə (Q093p Rosmeer)
|
[ZND 05 (1924)]
I-7
|
19547 |
petroleumlamp |
pètrole-lamp:
pətroͅllamp (Q093p Rosmeer)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24224 |
piepen |
tsjiepen:
tšipǝ (Q093p Rosmeer)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12
|
17991 |
pijn |
pijn:
pijn (Q093p Rosmeer)
|
pijn: De handen van dat kleine kindje doen zeer [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
20876 |
pijpensteel |
roer:
rōōr (Q093p Rosmeer),
steel:
stēēl (Q093p Rosmeer)
|
Pijpensteel. Het dunne buisvormige deel van een pijp. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
24225 |
pimpelmees |
tietemeesje:
ook wel blaw —, ter onderscheiding van de koolmees; cf. Eng. titemise
tieteméejske (Q093p Rosmeer)
|
pimpelmees
III-4-1
|
20060 |
pioen |
paardroos:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
pjatroos (Q093p Rosmeer),
paardsroos:
pjatsroze (Q093p Rosmeer),
-
paardsroos (Q093p Rosmeer)
|
Ook mat. van ZND 15 (1930), 018 opgenomen [ZND 05 (1924)] || Pioen (Paeonia officinalis L.)
I-7, III-2-1
|