32879 |
punt van het blad van de zeis |
tip:
typ (Q093p Rosmeer)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
18615 |
puntmuts |
pinnenmuts:
pinəmets (Q093p Rosmeer)
|
puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33633 |
puthaak |
stok:
stok (Q093p Rosmeer)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|
24227 |
putter |
distelvink:
disselveenk (Q093p Rosmeer),
putter:
soms
petter (Q093p Rosmeer)
|
putter
III-4-1
|
18610 |
pyjama |
pyjama {piama}:
pižəma (Q093p Rosmeer)
|
pyjama, tweedelig nachtkostuum [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24228 |
raaf |
hondsraaf:
vroeger
honsroaf (Q093p Rosmeer)
|
raaf
III-4-1
|
33452 |
raampje in een poort |
venstertje:
venstǝrkǝ (Q093p Rosmeer)
|
Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b]
I-6
|
30182 |
raamwerk |
het werk:
ǝt wɛrǝk (Q093p Rosmeer)
|
Het gehele timmergeraamte van verticale en horizontale balken. [N 4A, 52f; N 31, 45b; monogr.; N 4A, 52e]
II-9
|
28447 |
raat |
schuit:
šōt (Q093p Rosmeer)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
34631 |
rammelkar |
rammelkar:
ramǝlkār (Q093p Rosmeer)
|
Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92]
I-13
|