e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rosmeer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sneeuwen sneeuwen: snêjje (Rosmeer, ... ) sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] III-4-4
sneeuwklokje sneeuwklokje: è = tussen e:* en é, kort  sneeklèkske (Rosmeer) sneeuwklokje [DC 60a (1985)] III-4-3
sneeuwx sneeuw: sne (Rosmeer), snee (Rosmeer, ... ) sneeuw [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4
snip, algemeen bossnep: bossnèp (Rosmeer) bossnip III-4-1
snoepen snoepen: snüppə (Rosmeer) snoepen [ZND 07 (1924)] III-2-3
snor moustache (fr.): müstes (Rosmeer) Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)] III-1-1
snot snot: snǫt (Rosmeer) Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.] I-12
snotneus snotneus: wat ⁄n snotnôes (Rosmeer) Wat een snotneus! [ZND 07 (1924)] III-1-4
snuit snuits: lang snuets (Rosmeer), snuǝts (Rosmeer), snyts (Rosmeer) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] I-12, III-1-1
snuit van de wagen naas: nōs (Rosmeer) De voorkant van de twee balken die samen de vork vormen, waartussen de dissel is bevestigd. [N 17, 44c; N G, 70g; JG 1d] I-13