21683 |
wbd: in trek |
goed gaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
zə gwə gyt (Q093p Rosmeer)
|
Goed in de markt liggend, een goede prijs opbrengend [willig, b.v. de eieren zijn willig deze maand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21662 |
wbd: katten |
laten zitten:
ps. omgespeld volgens Frings.
əm loͅətə zetə (Q093p Rosmeer)
|
katten: Wat zegt men wanneer de koper de verkoper met zijn waar laat zitten, niet afhaalt wat hij gekocht heeft [katten? hij heeft gekat?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21681 |
wbd: kwaadgeld / te veel vragen |
overvragen:
ps. omgespeld volgens Frings.
jeͅvərvrox (Q093p Rosmeer)
|
kwaadgeld: Als men vindt dat iemand teveel vraagt, zegt men: "hoeveel ...... is daarbij"[kwaad-geld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21677 |
wbd: staartgeld / verschil |
ingeschoten geld:
ps. omgespeld volgens Frings.
ēngəšwətə geͅlt (Q093p Rosmeer)
|
verschil: Vraagt men aanvankelijk teveel geld voor wat men wil verkopen, dan moet men tenslotte vaak genoegen nemen met minder dan men eerst kon krijgen; hoe noemt men in zulk geval het verschil tussen wat men eerst kon krijgen en wat men tenslotte werkel [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21663 |
wbd: verkopen voor |
omzetten:
ps. omgespeld volgens Frings.
əm zeͅtə (Q093p Rosmeer),
verkopen:
ps. omgespeld volgens Frings.
vərkoͅpə (Q093p Rosmeer)
|
verlaten, Zegt men bij u: ik wil die geit voor zoveel geld wel ~ = voor die prijs wil ik ze wel verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
hondsweer:
hoͅnswēͅr (Q093p Rosmeer),
hooiweer:
hooiweer (juni maand)
hoiwēͅe (Q093p Rosmeer),
oogstweer:
ōs wēͅr (Q093p Rosmeer),
sint-maartenzomer:
sent màtəswømər (Q093p Rosmeer)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
heibrand:
heͅibrānt (Q093p Rosmeer)
|
weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21247 |
weg |
weg:
wèg (Q093p Rosmeer),
wêeg (Q093p Rosmeer),
zjan heèt ènne dikke stek op de weèg zie legge (Q093p Rosmeer)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen [ZND 46 (1946)] || weg [ZND 01 (1922)], [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
33698 |
weg over het erf |
vaart:
vǭi̯t (Q093p Rosmeer)
|
Een weg over het boerenerf, langs of tussen de gebouwen door. Deze weg ontbreekt bij gesloten boerderijen. [N 5A, 75b; N 5, 111]
I-8
|
33663 |
wei |
hof:
wøf (Q093p Rosmeer),
wei:
węi̯ (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|