21169 |
brug |
brug:
breg (Q093p Rosmeer)
|
brug [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
1a-m; 22, 29a;
broot (Q093p Rosmeer)
|
bruid [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
man:
1a-m; 22, 29a;
maan (Q093p Rosmeer)
|
bruidegom [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
breetshe (Q093p Rosmeer)
|
Maagdeken (in de processie). [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
1a-m; 22, 29b;
broolef (Q093p Rosmeer)
|
bruiloft [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
34138 |
brullen |
brullen:
brylǝ (Q093p Rosmeer)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
brul:
brøl (Q093p Rosmeer)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
21573 |
brutaal |
assurant:
r es esseraant (Q093p Rosmeer)
|
hij is vrijpostig (strant, astrant) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
25116 |
bui, regenbui |
schoer:
shuer (Q093p Rosmeer)
|
bui, regen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
book (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer)
|
de buik [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|