30506 |
deklatten |
daklatten:
dǫklatǝ (Q093p Rosmeer)
|
De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a]
II-9
|
19704 |
deksel |
deksel:
dĕksel (Q093p Rosmeer),
dëksəl (Q093p Rosmeer)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛ̄.mpǝx (Q093p Rosmeer)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24476 |
dennenappel |
dennenknop:
verzamelfiches; ook ZND01, u 31
dêeneknop (Q093p Rosmeer)
|
dennenappel [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
bloem van de dennen:
blŏm van də dɛnə (Q093p Rosmeer),
dennenspangen:
dêenespang (Q093p Rosmeer)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
ook materiaal znd 23,4
dëegeniet (Q093p Rosmeer),
deugniet:
ook materiaal znd 23,4
dɛgnit (Q093p Rosmeer)
|
deugniet [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
bluts:
bleͅts (Q093p Rosmeer),
deuk:
’n dook (Q093p Rosmeer)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dē.r (Q093p Rosmeer)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
deurtje:
dē̜ ̞rkǝ (Q093p Rosmeer),
poortje:
pi̯ɛtšǝ (Q093p Rosmeer)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
18035 |
diarree |
schijt:
šēt (Q093p Rosmeer)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.]
I-11
|