17959 |
hurken |
(zich) hukken:
heeke (Q093p Rosmeer)
|
hurken [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
19886 |
huurhuis |
gehuurd huis:
gehierd hoos (Q093p Rosmeer),
huurhuis:
hierhoos (Q093p Rosmeer)
|
huurhuis [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
21333 |
huurpenning |
huurpenning:
hierpinneng (Q093p Rosmeer),
meepenning:
Van Dale: meepenning, godspenning, huurpenning.
meepinneng (Q093p Rosmeer)
|
huurpenning [ZND 01 (1922)] || meepenning (handgeld) [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
20429 |
huwelijk |
huwelijk:
huwwelek (Q093p Rosmeer),
trouw, de -:
truw (Q093p Rosmeer)
|
huwelijk [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
op iemands begrafenis noden:
znd 32, 71;
op iemes begreifenis neë (Q093p Rosmeer)
|
de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
18639 |
ijsmuts |
berenmuts:
beͅrəmeͅts (Q093p Rosmeer)
|
ijsmuts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25154 |
ijspegel |
kiekel:
kikələ (mv.) (Q093p Rosmeer)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
ezəl (Q093p Rosmeer)
|
ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
grijzelen:
griezele (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer),
ijzelen:
ezələ (Q093p Rosmeer)
|
ijzelen [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
ovendeur:
[oven]dē̜r (Q093p Rosmeer)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|