24337 |
kikker |
kwakkerd:
kwakket (Q093p Rosmeer),
ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004
kwakked (Q093p Rosmeer)
|
kikvors [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
keend (Q093p Rosmeer),
keent (Q093p Rosmeer),
kent (Q093p Rosmeer),
kind (Q093p Rosmeer)
|
kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)] || kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
18674 |
kinderkleren |
kinderkleren:
kendərkleͅiər (Q093p Rosmeer)
|
kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18362 |
kinderschort met mouwen |
kinderschortel:
kenəršoͅtəl (Q093p Rosmeer)
|
kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18073 |
kinkhoest |
kinkhoest:
kīnkhues (Q093p Rosmeer)
|
kinkhoest [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
17601 |
kinnebak |
kinnebak:
kinnebak (Q093p Rosmeer)
|
kinnebak [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
34524 |
kip van broedsheid genezen |
afkoelen:
afkilǝ (Q093p Rosmeer)
|
In vraag N 19, 59 werd gevraagd naar de termen voor een kip van broedsheid genezen door ze in een emmer water te stoppen met haar achterste. Een aantal antwoorden wijst op deze methode. Maar er is ook een aantal respondenten dat deze methode niet kent of vermeldt dat deze manier van handelen niet helpt. De broedse kip afzonderen en vastzetten is een alternatief (L 159a (Middelaar), 268 (Velden), 295 (Baarlo), 318b (Tungelroy), 374 (Thorn), P 107a (Rummen)). De informant van L 320a (Ell) adviseert de broedse kip in afzondering sterk eiwitrijk voedsel te voeren. En volgens de informant van Q 121c (Bleijerheide) is een beter middel dan in het water stoppen de kip vier dagen in een rek aan de wand te hangen. [N 19, 59]
I-12
|
29843 |
kippen |
hennen:
henǝ (Q093p Rosmeer),
hɛnǝn (Q093p Rosmeer)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
34463 |
kippen -kinderwoord |
tietjes:
titǝkǝs (Q093p Rosmeer)
|
[N 19, 38; monogr.]
I-12
|
33404 |
kippenhok |
hennenstal:
henǝ[stal] (Q093p Rosmeer)
|
Het vrijstaande gebouwtje of de afgesloten ruimte ergens in de boerderij, waarin zich de zitstokken en legnesten voor de kippen bevinden. Begripsmatig is het kippenhok lastig af te bakenen van de kippenzolder; vaak lopen de twee benamingen voor het kippenverblijf door elkaar. De twee lemma''s "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder, polder" (2.5.2) vullen elkaar dan ook aan. De polder-opgaven met de betekenis "kippenzolder, kippenverblijf" zijn overgeplaatst naar het lemma "kippenzolder, polder" (2.5.2); zie de toelichting bij dat lemma. De twee elementen van de samenstellingen van het type kippen-hok zijn apart in kaart te brengen. Het eerste element (hoender-, kippen-, hennen- en kieken-) is hier in deze aflevering over de bedrijfsgebouwen niet verder behandeld; men vindt het in de aflevering over het pluimvee, waar het beter tot z''n recht zal komen. Kaart 30 bevat het tweede element van de bedoelde samenstellingen, de bepaalde delen (-stal, -huis, -hok, -kooi, -kouw en -kot). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 11. [N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|