e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koude mist zure moek: zōrə moͅk (Rotem) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs bijs: bis (Rotem) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
kous met knoopjes slobkous: slopkouse (Rotem), sloͅpkausə (Rotem) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen n kousen]: ās (Rotem), haos (Rotem), kous (Rotem), ūəzə (Rotem), øͅskə (Rotem) kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband bindel: ben`əl (Rotem), bindel (Rotem), bəinjəl (Rotem) kousenband [ZND 01u (1924)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kousenmand sokkenmand: zoͅkəmanj (Rotem), stopmand: stoͅpmanj (Rotem) mand; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯.tǝr (Rotem), kouteren: kǫu̯.tǝrǝn (Rotem) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag kraag: kraag (Rotem, ... ) kraag [ZND 28 (1938)] III-1-3
kraagmantel carrick (fr.): Gallas (FN): carrick, kraag-, koetsiersjas.  karrik (Rotem) kraagmantel (vero) [kariek, karrik] [N 23 (1964)] III-1-3
kraaien, gezegd van de haan kraaien: kręi̯ǝ (Rotem) [N 19, 49; Vld.; monogr.] I-12