e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muiltje insteker: énstiəkərs (Rotem), muiltje: møͅlkəs (Rotem), slof: slóffe (Rotem) muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)] || pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
muizen muizen: moezen (Rotem) de katten muizen [ZND 31 (1939)] III-2-1
mulle grond mollige grond: mǫlęgǝ gront (Rotem), moude: mau̯w (Rotem) Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.] I-8
muntgeld klatergeld: ps. omgespeld volgens IPA.  kla͂tərgeͅlʔtʔ (Rotem), klinkende munt: ps. omgespeld volgens Frings.  kleŋkədə mønt (Rotem), kleŋkəndə mønt (Rotem) Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)] III-3-1
muntige koe lege koe: lē̜x [koe] (Rotem) Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28] I-11
muts met pompon mutsje: møͅtskə (Rotem) muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] III-1-3
muts: algemeen muts: møts (Rotem), møͅts(kə) (Rotem), pats: patš (Rotem) muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND] III-1-3
mutsaard, houtmijt schansenmijt: sjansemeit (Rotem), ps. omgespeld volgens Frings.  šansəmei̯t* (Rotem), šansəmeͅi̯t* (Rotem) houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)] I-7
muur muur: mōr (Rotem) Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld] II-9
muurbloem flier: -  fleer (Rotem) muurbloem III-4-3