e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijke lieden rijke lui: rieke lui (Rotem), rijke mensen: rēͅkə minsə (Rotem) Rijke lieden [ZND 30 (1939)] III-3-1
rijksdaalder rijksdaalder: ps. omgespeld volgens Frings.  rei̯ksdāldər (Rotem), ps. omgespeld volgens IPA.  reͅi̯gzda͂əldər (Rotem), reͅi̯kzda͂əldər (Rotem) rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)] III-3-1
rijkswachter gendarme (fr.): e twee keer als in Gent  eine genderm (Rotem), g als in jaune Fr.  ne genderm (Rotem) Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)] III-3-1
rijn rijn: rī ̞jn (Rotem) Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120] II-3
rijp rijp: rééjp (Rotem) rijp [RND] III-2-3
rijp vormen, rijpen rijmen: reͅimə (Rotem) vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)] III-4-4
rijp, rijmx rijm: reͅim (Rotem) rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] III-4-4
rijshout, bonenstaak bonenstaak: boenestaak (Rotem), boongard: boengeͅrt (Rotem), erwtenrijs: erteries (Rotem) [ZND 23 (1937)]Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [ZND 06 (1924)] I-7
rijstebrij rijstpap: rejs pap (Rotem) Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] III-2-3
rijstevlaai rijstvlaai: rejsvlāj (Rotem) Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)] III-2-3